Zwart

Deze dagen leeft de discussie over wel of geen zwarte piet volop. Met spanning kijkt men uit naar wat het Sinterklaasjournaal doet, ondertussen worden veiligheidsmaatregelen genomen bij de intocht van Sinterklaas. Ik heb zelf zwarte piet nooit geassocieerd met iets discriminerends en vind eigenlijk dat die actiegroepen zich druk maken om niks. Maar inmiddels is me wel duidelijk geworden dat er voor een deel van de bevolking wél wat speelt. En vraag ik me af hoe niet-discriminerend ik zelf echt ben.

Daarbij denk ik niet aan het fenomeen zwarte piet. Die verbind ik net zo min aan ‘zwarte mensen’ als Sinterklaas aan bisschoppen. Zwarte piet is gewoon…zwarte piet. Maar laat ik eens kijken naar zwarte mensen in mijn omgeving. Mensen van niet-westerse afkomst, zoals Turks of Marokkaans. Ik voel me al op glad ijs bij het benoemen van deze groep – hoe kan ik dat het best doen zonder ze voor het hoofd te stoten?

zwarte-piet

 

Het begint er al mee ze als één groep te benoemen. Ik erger me mateloos aan mensen die alle inwoners van Turkse en Marokkaanse herkomst over één kam scheren. Dat zijn twee totaal verschillende landen en culturen, en ook de problemen die vaak aanleiding zijn voor de stereotype beelden zijn anders. Elke groep heeft meerdere generaties waarbinnen mensen wel of niet hoogopgeleid, wel of niet goed Nederlands sprekend etc. zijn. Je kunt er dus zeker niet vanuit gaan dat elke Turks of Marokkaans uitziende jongere een probleemjongere is.

Ik weet dat in theorie, maar hoor ook van hen zelf hoe pijnlijk het is om in de ogen van de ander te zien, dat ze je niet vertrouwen om hoe je er uit ziet. Degene die me dat vertelt is een jonge Turkse vrouw die bij mij schoonmaakt, maar inmiddels ook zowat een vriendin is. Ze vertelt me hoe ze zich onder die blikken voelt. Hoe ze merkt dat mensen denken dat ze dom is, alleen omdat ze de Nederlandse taal niet helemaal onder de knie heeft. Hoe ze ziet dat mensen op straat naar haar zoon kijken. En de schaamte in de ogen van haar dochter herkent.

Daar word ik dan even stil van. En boos. Ik zou dat nooit doen. Toch?

En dan denk ik aan hoe ik me voel als ik langs een groepje allochtone jongeren loop. Dat ik soms wegkijk omdat ik geen problemen wil. Dat ik mezelf er destijds op betrapte dat ik onder de indruk was van hoe slim mijn schoonmakende Turkse is, omdat haal taalvaardigheid ook bij mij de associatie ‘dom’ opriep. Dat ik op straat m’n portemonnee soms iets steviger vastpak als er een donker getinte jonge meid op me afstapt om wat te vragen. Dat ik niet zo makkelijk op ‘accepteren’ klik als ik een huurverzoek voor m’n auto krijg van ‘Mohammed’ als wanneer het ‘Jeroen’ was.

Onbewust kijk ik misschien dus ook wel met zo’n blik naar mijn allochtone medelanders. Wat weet ik eigenlijk van ze? Hoeveel ken ik er eigenlijk echt? Veel verder dan de schoonmaakster kom ik niet. En dat is dan nota bene mijn schóónmaakster. Zou ik toch eens wat meer m’n best moeten doen om allochtone vrienden te vinden? Dat is toch eigenlijk ook een raar soort discriminatie: “hoi, ik wil graag vrienden met je worden omdat je allochtoon bent”. Dat voelt meer als misplaatste liefdadigheid. Feit is nu eenmaal dat ik als hoogopgeleide blanke Nederlander vooral met hoogopgeleide blanke Nederlanders te maken heb. En me daar dus het gemakkelijkst bij thuis voel. Moet ik me daar schuldig over voelen?